Want ik vecht niet. Ik voer geen strijd en ik heb geen intentie om een strijd te voeren. Toch wordt de strijd gevoerd. Heel vaak voelt het alsof het over me heen gaat. Alsof ik er zelf niets in te zeggen heb. Alsof ik het onderga. Ik ben niet perfect. Af en toe ga ik ook kopje onder, al roepend en tierend op hen die me nauw aan het hart liggen.
Op heel veel vlakken zet de scheiding daarin de toon van de relatie voort. Er wordt een wangedrag vertoond en ik doe mijn best om dit op te vangen. Tot ik niet meer kan en zelf ontplof net tegen hen die me wel liefhebben. En dus isoleer ik me, net zoals ik deed in de relatie.
Een poging om de schade te beperken, met als hoofdreden de kinderen. Maar zo ziet de buitenwereld het niet. Want waar ik net tracht om niet slecht te praten, wordt het spel aan de andere kant zo wel gespeeld. Een patroon dat tijdens de scheiding zeer duidelijk naar boven komt en waarvan ik nu geleerd heb dat het zich tijdens de relatie ook zo afspeelde.
Met het verschil dat ik toen nog geloofde in onze liefde en in de band die we ooit hadden. Terwijl het me nu pijnlijk duidelijk wordt dat deze band slechts eenrichtingsverkeer was.
Met het trieste resultaat dat ik, een hopeloze romanticus, door deze “vechtscheiding” zelfs twijfel of dat ‘houden van’ wel echt bestaat.