Het was aan poosje raar in huis – toen het baasje vroeger thuis kwam kreeg ik een warme aai over m’n bol en gingen we altijd even buiten dollen. Maar de laatste tijd kwam hij nors binnen, zei niets en liep direct door naar zijn studeerkamer. Zijn mensen-vibe was zo afstandelijk dat ik amper bij hem in de buurt durfde te komen. Ik weet dat ik de hond ben, maar ik was bang dat hij mij af zou snauwen. Van de ellenlange wandelingen in het weekend is ook geen sprake meer. Die zijn ingeruild voor heftige discussies tussen het baasje en het vrouwtje. Op dat soort momenten kruip ik altijd bij de kindjes op de bank. Ik voel dat ze verdrietig en angstig zijn en eigenlijk ben ik dat ook. We kroelen dan even gezellig om de harde woorden niet te horen. Ze lijken elkaar niet meer aardig te vinden en er heerst constant een boze sfeer in huis. De kindjes en ik spelen zachtjes en proberen niet al teveel op te vallen. Want laatst was Pieter (de jongste) iets te wild en toen vloog het baasje boos op hem af. Zo kwaad had ik hem nog nooit gezien! Pieter huilde toen hij aan zijn arm terecht-getrokken werd. Ik wilde hem verdedigen en blafte naar het baasje ‘laat los, laat los, je doet hem pijn!’ – maar het baasje riep dat ik mijn kop moest houden en ik vertrok snel met mijn staart tussen mijn poten naar de keuken. Ik snap er niets van. Wat heeft hij toch?
Op een ochtend werd ik heel vroeg wakker, ik hoorde wat gerommel boven en de deuren openen en sluiten. Het baasje kwam de trap af, hij had een koffer bij zich – de koffer waar ik altijd in kruip vlak voordat ze op vakantie gaan omdat ik meewil. Iedereen lacht dan met mij, maar ik word toch nooit meegenomen. Niet meer sinds de kindjes er zijn. Het baasje liep de trap af met zijn koffer en was opeens niet meer zo boos, ik zag zijn tranen rollen en ik wilde hem snel troosten…ik gaf een lik op zijn gezicht toen hij bukte om mij even te omhelzen. Hij proefde zout en keek mij hondsverdrietig aan. Ik blafte, ‘wat is er baasje, waar ga je heen?’ Maar het baasje stond snel op, zei dat ik stil moest zijn en liep naar de voordeur. Daar keek hij nog even om. Ik keek hem aan en hij mij. Hij trok de deur achter zich dicht. De autodeur ging open, de motor startte en weg was het baasje.
Het vrouwtje geeft mij nu veel extra knuffels en de kindjes ook. Heerlijk vind ik dat, maar iedere avond ga ik toch even bij het raam zitten om te kijken of het baasje ooit weer terugkomt. Hij komt niet. Soms hoor ik de kindjes ‘papa’ zeggen aan de telefoon, en hoor ik in de verte de stem van het baasje. Maar ik denk dat ik hem al weken of maanden niet gezien heb. Ik mis hem. En aan de traantjes die ik hier iedere dag nog aflik denk ik dat het vrouwtje en de kindjes het baasje ook hard missen.
Ik mis hoe we vroeger samen op pad gingen. Toen we alleen nog maar met ons tweetjes waren. Rennen, zwemmen, wandelen, alles deden we samen. Tot hij op een dag het vrouwtje leerde kennen. Zij was niet zo sportief, maar gaf mij altijd lieve knuffels. Ik werd ook een dagje ouder en toen de kindjes kwamen vond ik het wel best dat we maar af en toe gingen wandelen in het bos. Ik genoot van de aaitjes, en de extra koekjes. Ik had een heerlijk leventje.
En nu, nu lig ik op mijn oude dag mij iedere keer af te vragen waar mijn baasje toch is heengegaan. Ik wil hem zo graag zeggen dat ik echt best braver had kunnen zijn, en niet express zijn sokken pikte, maar alleen omdat ik verzot was op zijn geur. Hij was mijn held, mijn maatje en bovenal ook mijn papa-baasje.
De volgende keer dat ik de auto aan hoor komen heb ik mij voorgenomen dat ik mee de deur uit ren met de kindjes. Zo zie ik hem misschien nog snel, want ik weet dat zij hem nog wel zien hoor, ik ruik zijn geurtje aan hun kleine sokjes…..
Oscar…je ouwe, trouwe labrador
Jos Aalders
30 januari 2016 @ 13:31
Mooi geschreven..!