Regelmatig lees ik over hoe kinderen van gescheiden ouders meestal moeten (ont)wennen op wisseldagen; als zij van vader naar moeder gaan en andersom.
En dat dit inhoudt dat die kinderen op zo’n dag meer in zichzelf gekeerd zijn, afstandelijker. Ook naar andere betrokkenen, zoals de nieuwe liefdes die er misschien zijn.
Ik heb daar nog nooit iets van gemerkt bij mijn kinderen maar vraag het me nu ineens af: hebben zij daar soms ook last van? Ik besluit het ze maar gewoon te vragen.
“Hee lieverds, hebben jullie op de dagen dat je van papa naar mij gaat of andersom, last van ‘moeten wennen’ of een gevoel dat het moeilijk is om ineens bij de andere ouder te zijn. En dat je je daardoor even wat stiller voelt of merkt dat je even niet weet waar je staat? Ik denk dat het voelt alsof je van binnen je armen stevig om jezelf heen slaat.”
3 paar ogen kijkt mij aan van boven hun borden: “Huh?”, “Euh..”, “?”
“Mam! Wat bedóel je?”
“Ik lees en hoor dat best vaak: dat het voor kinderen lastig is als ze van de ene ouder naar de andere gaan, van het ene huis naar het andere. Misschien zelfs van het ene leven naar het andere leven. Ik vroeg me dus af, aangezien jullie ook steeds moeten wisselen, of jullie dat herkennen?”
Even is het stil. Drie hoofdjes denken, drie lijfjes voelen.
Oudste: “Nee, daar heb ik helemaal geen last van. Het is bij jullie precies hetzelfde; even fijn.”
Middelste: “Ehm… nee. Totaal niet herkenbaar. Het huís is wel anders, maar het vóelt niet anders.”
Jongste: “Nee hoor, mijn leven gaat altijd door. Gewoon hetzelfde.”
Ik voel opluchting, mijn angst is toch altijd dat ik, ondanks dat ik mijn best doe, de dieper gelegen, echt wezenlijke dingen bij hen mis: “Daar ben ik blij om zeg, dat is fijn voor jullie.”
“Maar mam, hebben echt veel kinderen dat wel? Ik snap niet waarom?! Dat vind ik zielig voor die kinderen.”
“Ik weet ook niet precies waarom dat is, ik ken het niet vanuit mijn eigen situatie maar kan me er wel iets bij voorstellen. Kun je bedenken waardoor het zou komen?”
Middelste: “Ik ken een jongen die dat heeft, hij heeft me dat verteld. Hij zei dat het kwam omdat zijn ouders niet goed met elkaar omgaan en niet aardig over elkaar praten. Daardoor weet hij niet wat nou waar is en wat hij kan geloven. Hij zei dat hij daarom twee knoppen in zijn hoofd heeft: één voor bij zijn vader en één voor bij zijn moeder. En toen vroeg ik welke knop dan zijn echte was. Toen zei hij dat hij zijn eigen knop kwijt was.”
We zijn er stil van, ik weet niet wat ik moet zeggen, voel me enigszins verslagen en kijk naar beneden, in mijn bord. Als ik weer opkijk zie ik drie paar peinzende ogen. Dan spreekt jongste voor de hele set:
“Ik vind het ook heel fijn voor ons dat wij onze eigen knop gewoon hebben…”