Zijn vader en ik staan even te kletsen. Hij vertelt over de uitbreidingsplannen voor zijn huis; extra ruimtes, functies en vooral afgestemd op de kids. Ze zijn er met z’n allen mee bezig en ik word mede-blij als ik er naar luister en het voor me zie.
Dan springt onze 8-jarige er ineens tussen: “Ja, en we maken een die-djee-tafel!!” Met bijbehorende bewegingen beeldt hij het ding uit: “Ik mag het ontwerpen want hij ís dan voor míj!”
Ineens treft het me: angst.
En voor ik het kan tegenhouden flap ik eruit: “Hee vent, maar vind je het dan straks bij mij ook nog wel leuk, denk je?” In een poging om mijn werkelijke gevoel te verbloemen trek ik een semi-grappig grimas terwijl ik praat. Die poging mislukt jammerlijk; Droopy zou er welhaast vrolijk naast afsteken.
Deze angst is misschien dan ireeel, hij voelt heel echt: straks vínden ze het hier bij mij minder leuk want saai en klein. Geen grote rag-ruimte, hightech geluidsinstallaties voor de betere feesten of ‘die-djee-tafel’.
En dan? Wat doe ik dan?!
Mijn kleine vriend kijkt naar mij: “Tuurlijk, mam!” Ik vang zijn ogen maar voel nog steeds wat ik net voelde. Hij pikt het haarscherp op: “Maar dus niet als je ZÓ doet…!”
Whut? Mijn blik fixeert glazig. “Ja, nou mama, als jij zo zielig gaat doen, dan is het natuurlijk lógisch dat het hier minder leuk wordt!”
Hatseflats/Klats/Links én Rechts/ No Mercy.
Gelukkig maar dat ik van die kinderen heb die mij nietsontziend scherp houden.