Ik had niets met die roos in de tuin van mijn ouders. Toegegeven, het was bijzonder dat er al snel precies vijf rozen aan het plantje op de as begonnen te bloeien die symbolisch leken te staan voor ons gezin, maar ik was vooral blij voor mijn moeder dat dit zo was.
‘Als je dood bent is er niets meer, dan is het net als voordat je was geboren,’ had mijn stiefvader gezegd toen hij ziek was. Ik hecht veel waarde aan zijn woorden merk ik. Stiefvader, ook zoiets. Hij zou zich omdraaien onder die roos. Niks stief. Voor hem waren we zijn kinderen, met zijn achternaam.
Mijn moeder had een half jaar na zijn crematie een mooi plekje uitgezocht in de tuin, waar ze ‘m ook vanuit zijn stoel goed kon zien. Toen het voorjaar genoeg was – anders lag hij daar zo alleen in de kou – stonden we op de zorgvuldig uitgekozen plek in de tuin bij het zorgvuldig gegraven gat met het zorgvuldig uitgezochte rozenplantje ernaast, klaar om geplant te worden. Ze leegde de urn in het gat. Ik voelde niets. Het leek op kattengrit. Alsof dit alles was wat er van hem over was. Hij was meer dan dit, allang weg en tegelijkertijd dichterbij dan ooit, maar dat had wat mij betreft niets te maken met dit. Terwijl mijn moeder haar best deed er een plechtig momentje van te maken, wilde ik dat het snel voorbij was. Zand erover, roos erop.
De eerste twee jaar na zijn dood waren zwaar voor mijn moeder. Diepe rouw, een depressie en tot overmaat van ramp een hartinfarct, de zon leek nooit meer te gaan schijnen. Godzijdank gebeurde dat wel. Stapje voor stapje, straaltje voor straaltje, maar het gebeurde. Ze ging vervroegd met pensioen, genoot steeds meer van wat er wel was en ontmoette vorig jaar een leuke man.
Stapje voor stapje, straaltje voor straaltje, maar het gebeurde.
Vorige week zaten we bij haar in de tuin, de zon scheen, de kinderen stoeiden in het gras, we praatten en lachten, de barbecue ging aan en we dronken wijn. Onderweg naar huis zei ik dat ik zo blij was dat dat ze weer gelukkig is. Dat ze zo leuk zijn samen en dat we boffen dat het zo goed klikt met hem, ook met de kinderen.
‘s Nachts schrok ik wakker. De roos! Ik was de hele middag bij m’n moeder in de tuin geweest en had voor het eerst geen seconde aan de roos gedacht. De roos waar ik niets mee had, tot ik ‘m vergat. Ik denk dat mijn vader dat ook wel weet.