Soms tref je jezelf op een moment van totale wanorde. Innerlijk bedoel ik dan, van buiten ziet niemand er verder iets van. Wat doe je om weer vat op de zaak en vooral op jezelf te krijgen?
Misschien herken je wat voor mij ook geldt: namelijk dat als ik het van binnen allemaal even niet meer weet, ik het daarbuiten ga ordenen. Ik verleg mijn focus. Dat geeft mij op zo’n moment even iets van rust want een gevoel van controle.
“Echt effectief is dat niet.”
Nee, klopt. Want niets is onder controle natuurlijk. Al helemaal niet datgene wat zich binnen in mij afspeelt noch de omstandigheden die daar een rol in spelen. De werkelijke chaos ga ik dus even uit de weg. Dat kan ik best lang volhouden terwijl een groeiende klont in mijn maag het goed ademen zwaarder maakt.
Pas als ik het idee heb dat de zuurstof niet verder komt dan hoog in mijn keel, ontkom ik er naar adem happend niet meer aan om de werkelijke shit aan te kijken.
In eerste instantie kijk ik om me heen; wie kan mij helpen, wie kan dit van mij overnemen? En zie dan dat het oorverdovend stil en verlaten is. Want wat zich ín mij afspeelt, is aan mij en mij alleen om aan te gaan.
“Oh help maar dat kan ik niet.”
En terwijl de paniek opwelt om door mijn systeem te kunnen gieren, start het proces van zelfregulatie, door veel en hard te oefenen nu onderdeel van datzelfde systeem. Want dat ik het alleen moet doen, wist ik al! En dat ik het alleen kán doen, weet ik ook al. Maar kennelijk weet ik het nog niet sterk en zeker genoeg. Dus giert er stiekem toch van alles.
“Hé kom op. Je hebt wel voor hetere vuren gestaan. Helemáál alleen bleek je uiteindelijk nooit. En als wel dan toch: je leeft nog steeds.”
Het besef ontwaakt dat ik het, als ik maar rustig door blijf ademen, helemaal niet zo alleen hoef te doen. Dat er fijne mensen om me heen staan, die er niet alleen oprecht voor mij zijn maar die ook hun vertrouwen in mij al zo vaak hebben uitgesproken. Mensen bij wie ik onvoorwaardelijk liefde, kracht en wijsheid kan en mag tappen. Die ieder op hun eigen manier een lijntje met mij hebben en koesteren. En ik met hen.
Al het andere of al die anderen doen er eigenlijk niet toe. Althans; het doet er wel toe maar ik wil me er niet door van de wijs laten brengen. Dat besluit ik en wanneer ik dat besluit gebeurt er iets wonderlijks: de paniek gaat liggen en de chaotische brij van gedachten lost op. In mijn hoofd ontstaat rust en een helder palet om naar te kijken.
Nu kan ik wel-effectief aan de slag en stel mezelf een aantal wezenlijke vragen, waarbij als eerste de meest existentiële:
Ga ik dood aan wat ik zie? Nee!
Is het lastig? Ja.
Maar is het oplosbaar? JA!
En dan weet ik dat het goed komt. Als ik maar rustig blijf ademen en niet schroom te tappen waar ik tappen kan, mag en nodig heb.
Deze vorm van zelfregulatie is een zelfbedachte tussen de vele, door anderen bedachte vormen die er zijn. Daar zijn talloze boeken over geschreven maar in de kern komt het op één en hetzelfde ding neer.
Namelijk het werkelijke geloof dat jij de sleutel in handen hebt om je gedachten te sturen en daarmee de kwaliteit van je leven te bepalen.