Naar aanleiding van het stuk in de Volkskrant van afgelopen zaterdag (SIGMUND 19-01-2019) over co-ouderschap schrijf ik deze column.
Onderzoek naar co-ouderschap en de effecten ervan op kinderen blijkt niet eenvoudig.
Het meten van de voors- en tegens is per definitie verschillend als je kijkt naar de verschillende leeftijdscategorieën van kinderen.
Ik beperk mij hierbij tot de puber c.q. adolescentie categorie. Vanuit mijn eigen praktijkervaring als kindertherapeut en pubercoach.
Wat mij opvalt aan de pubers die ik spreek is dat hoe ouder zij worden hoe honkvaster ze zijn. Zich ‘verplicht’ moeten verplaatsen ervaren zij als een grote opgave.
Ze hebben last van: pendelpijn.
Uitspraken uit de praktijk:
- “Ik stel het zo lang mogelijk uit om mijn tas in te pakken om weer naar mama te moeten gaan.”
- “Dan zit ik net zo lekker op mijn kamer en dan moet ik weer weg naar mijn andere huis.”
- “Denk maar niet dat ik heen en weer ga met al mijn spullen. Ik wil gewoon op één plek blijven wonen.”
- “Dit is gewoon mijn huis, ik hoef niet nóg een huis om me daar ook thuis te voelen.”
- “Het maakt me niet zoveel uit wie er in het ouderlijk huis blijft wonen, als ik er maar kan blijven zonder heen en weer te hoeven.”
- “Ik ben 7 jaar heen en weer gegaan en nu wil ik gewoon op één plek blijven met mijn spulletjes en mijn vrienden om mij heen.”
Het leven van pubers is groot en onoverzichtelijk.
Een steeds groter wordende vriendengroep, prestatiedruk op school, naschoolse activiteiten, een oeverloze digitale wereld.
Plus een steeds dichterbij komende toekomstvraag.
Dat zijn nogal uitdagingen voor een kind in ontwikkeling.
Om dit allemaal aan te kunnen hebben zij behoefte aan een kleine overzichtelijke thuisbasis. Dus liever een vast honk dan dat wekelijkse gependel.
De ouder die in het ouderlijk huis blijft wonen heeft het in veel gevallen makkelijker dan de ouder die vertrekt. Die laatste ouder, vaak de vader, moet veel harder werken voor de ouder-kindrelatie dan de ouder die op het puberhonk blijft.
Pubers kiezen voor gemak en comfort en niet zo zeer voor de ouder.
Dit terwijl die ouder-kind relatie van cruciale waarde is in de ontwikkelingsfase waarin een puber zit.
Dat de uitgevlogen ouder harder moet werken betekent niet dat de andere ouder in het ouderlijk huis achterover kan leunen. Van deze ouder wordt (met klem) verwacht dat de kinderen in contact zijn en blijven met de andere ouder.
De meest belemmerende factoren voor een succesvol (co-)ouderschap zijn:
- Het ontbreken van respect en waardering voor de andere ouder.
- Het ontbreken van de beschikbaarheid van ouders. In aandacht, betrokkenheid, nabijheid en tijd. De vertrokken ouder moet hierbij vaak meer tandjes bijzetten.
- Veeleisende nieuwe partners (met of zonder eigen kinderen).
- Te snel gaan samenwonen met die nieuwe partner (met of zonder eigen kinderen).
Als je kijkt naar het moeizame contact, meestal met vertrokken vaders, dan zijn bovenstaande factoren vaak in het spel. En niet zozeer het ontbreken van kwantiteit in tijd maar het ontbreken van echte kwaliteit in contact.
Stelling:
Pendelpijn wordt veroorzaakt doordat pubers binnen hun steeds groter groeiende en onoverzichtelijke wereld snakken naar een kleine en overzichtelijke thuisbasis.
Ze zijn gehecht aan hun vertrouwde ‘puberhol’; hun kamer waarin ze kunnen zwijnen en verdwijnen. Dat maakt ze honkvast.
“Een replica van zo’n ‘puberhol’ bestaat niet”; dat is wat ze roepen. Het kost hen daarom grote moeite om zich wekelijks te moeten verplaatsen.
Conclusie:
Zorg dat je als ouder beschikbaar bent met de focus op kwaliteit in plaats van kwantiteit in dagen. Realiseer je dat wanneer je als ouder het ouderlijk huis verlaat, je harder voor de ouder-kind relatie zal moeten werken. Besef als ouder die in het huis blijft wonen dat die vertrokken ouder evenredig belangrijk is voor de kinderen. Steek daarom niet alleen tijd en energie in je eigen ouder-kind relatie maar ook in die van de ander.