“Mama, gaan jullie nu weer bij elkaar wonen en zijn we dan weer sámen? Met z’n alle-maal?”
Grote lang gewimperde ogen kijken mij hoopvol aan.
…
“Nee liefje, dat gaan we niet.”
Een schaduw trekt over zijn gezicht, waterlanders wellen op en benemen ons even het zicht op elkaar. Ik dwing mezelf hem aan te blijven kijken. Wat ik zie grijpt als een koude klauw naar binnen, om mijn hart dat voelt als steen.
“Maar mahh-ma!! Waaróm niet? Jullie hebben bijna helemaal geen ruzie gemaakt en het was echt superleuk. Dan kunnen we toch gewoon allemaal samenzijn!!”
“Ik weet dat dat jouw liefste wens is en ik vind het heel erg dat ik die niet kan vervullen. We hebben met elkaar afgesproken dat we, als en zolang het kan, soms een weekje met z’n vijfjes op vakantie gaan. Natuurlijk, wij willen ook dat zo’n week gezellig is samen. En dat lukt gelukkig. Maar we gaan niet meer met elkaar in één huis wonen. Je moet het maar zo zien dat papa en mama een beetje zijn zoals jullie drie met elkaar, als broer en zus. Dus niet meer als verliefd.”
Dikke, wanhopige tranen nu. Hij knijpt zijn ogen heel hard dicht en schudt zijn hoofdje heen en weer.
“Maar dan kán het juíst!? Wíj maken best vaak ruzie maar we gaan toch óók niet allemaal ergens anders wonen!!??”
“Ach mannetje, ik vind het zo erg voor je dat je zo’n verdriet hebt. En ík weet helemaal niet hoe dit voelt, want mijn papa en mama zijn wel nog bij elkaar. Maar jouw papa en ik niet meer. En dat blijft zo.”
Hij huilt nog even hartverscheurend hard in mijn armen en gaat dan met rood hoofdje en natte wangen liggen om te slapen. Mijn hart wordt heel warm.
“Gaat het weer een beetje, liefje?”
Zijn verdriet heeft hem uitgeput, hij vertrekt al richting dromenland maar mompelt nog:
“Ja mama. Je weet het toch; ik ben gewoon heel ge-vóe-lig…”.
Mijn hart wordt vloeibaar, loopt vol en dan over.